Columns
Nieuws

Gelukkig een mens

29 november 2022, Herma Elders
Liesbeth van Assche - columnist Supportbeurs

‘Als je een dier was geweest, was je allang dood.’ Ze zei het me vorige jaar op een maandag in augustus. Destijds wist ik totaal niet hoe ik hierop moest reageren. Hoe kan iemand zoiets tegen een ander zeggen? Aanleiding voor haar opmerking was een gesprek met mij over wat lichamelijk nog acceptabel is om voor verder te leven. Achteraf gezien had ik dat gesprek niet met haar moeten voeren. Maar ja, achteraf zijn er wel meer dingen in mijn leven die ik niet had moeten doen. Ze had die zin nou eenmaal tegen me gezegd en daar was ik behoorlijk door in de war.

Een week later zag ik haar weer en kwam ik er op terug. Wat had ze met die zin bedoeld? Ze vertelde me dat in een kudde dieren de zwakke en kreupele exemplaren altijd aan hun lot worden overgelaten. De kudde gaat verder zonder hen. Ik had geluk dat ik een mens ben en niet achtergelaten word. Ik zei haar nog dat ik hoopte dat ze nooit meer zoiets tegen iemand zou zeggen, want het had mij behoorlijk pijn gedaan.

Wat mag je eigenlijk tegen iemand zeggen die in een rolstoel zit? Iemand die lichamelijke hulp nodig heeft of op wat voor manieren afhankelijk is van anderen? Wat kun je wel en niet zeggen tegen iemand die moeite heeft met toenemende beperkingen? Ik weet het niet. Wat de een als kwetsend ervaart, kan de ander opvatten als een grap. Maar ook als iets grappig is bedoeld, kan de persoon in kwestie daar wekenlang niet goed van zijn.

Die bewuste dame wilde me niet kwetsen, althans dat zei ze toen ik er op terug kwam. Haar bedoeling was om duidelijk te maken dat ik geluk had dat ik een mens ben en geen dier.

Ik heb me lang afgevraagd wat de meerwaarde is van zo’n zin. Zoals ze zelf zei, was deze goed bedoeld, maar mij gaf hij veel verdriet en een ongewenst gevoel.

Ik heb dit destijds met vrienden en zorgpersoneel gedeeld. Deze mensen vonden het allemaal niet kunnen. Maar waarom zei ze het dan? Nogmaals waar ligt de grens wat iemand tegen iemand anders kan zeggen? Het blijft voor mij een onbeantwoorde vraag.

We zijn nu ruim een jaar verder en af en toe komt die zin nog eens in mijn hoofd. Vooral als ik meer zorg nodig heb, meer pijn heb en daardoor niet goed weet hoe ik de dag moet doorkomen.

Onlangs zat ik te zappen op de tv en zag een natuurdocumentaire met allemaal buffels, rennend in een stuk woeste natuur. Ik moest gelijk aan die zin denken. En keek of er een buffel werd achtergelaten. Dat doen je hersenen dus met je. Weken soms maanden denk je er niet aan, je ziet wat en daar is het gevoel weer. Bah. Gaat die zin ooit uit mijn hoofd?

Eén ding weet ik zeker: ik ben geen dier. Ik ben een mens. En ik rol nog steeds mee in de kudde die samenleving heet. Die zin laat me niet achter. Die zin verstoot me niet. Die dame met haar woorden bepaalt niet of ik mag blijven bestaan. Mens of dier, ze mag van mij een boom in. Bij dezen.

Bekijk & lees alle columns door Liesbeth van Assche

Ook interessant