Gezamenlijke huishouding? Geen reden tot korten uitkering

Wanneer je als zorgbehoevende samenwoont met jouw zorgverlener, mag de gemeente je niet zomaar korten op je uitkering. Ook niet als de mantelzorger in kwestie voldoende inkomsten heeft. De Centrale Raad van Beroep heeft op 6 december 2016 uitspraak gedaan in een zaak over een zorgbehoevende, bijstandsgerechtigde vrouw die samenwoont met haar zorgverlener. Volgens de Centrale Raad mogen ongehuwd samenwonenden niet anders behandeld worden dan bijvoorbeeld broers en zussen (tweedegraadsbloedverwanten) die samenwonen, wanneer één van hen zorg nodig heeft.
Gezamenlijke huishouding niet leidend
De zaak gaat over een vrouw die door herseninfarcten in een rolstoel is beland. Ze huurt een kamer bij een kennis, die tevens haar mantelzorger is. Zij heeft met hem een zorgovereenkomst en betaalt hem uit haar pgb. Naast haar pgb, waarvan ze haar nodige zorg betaalt, krijgt ze nog een bijstandsuitkering als alleenstaande, om in haar levensonderhoud te voorzien. Omdat de mantelzorger over een inkomen beschikt dat hoger ligt dan de gehuwdennorm, oordeelde de gemeente dat de vrouw geen recht meer had op de bijstandsuitkering. Volgens de gemeente voeren ze immers een gezamenlijke huishouding en is daarom de bijstandsnorm voor gehuwden op hen van toepassing.
De vrouw spande een zaak aan tegen de gemeente en de Centrale Raad van Beroep geeft haar gelijk. Volgens de Raad is hun situatie in wezen niet anders dan samenwonende bloedverwanten in de tweede graad (broers en zussen), waarbij één van hen intensieve zorg nodig heeft. Daarom oordeelde de Raad dat er geen goede redenen zijn om deze ongelijke behandeling volgens de letter van de wet te rechtvaardigen. De wet maakt namelijk wel een verschil tussen samenwonende tweedegraadsbloedverwanten en andere ongehuwd samenwonenden. De Raad motiveerde de beslissing voorts dat er pas sprake is van een gezamenlijke huishouding wanneer twee personen in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben én zij blijk geven voor elkaar te zorgen “door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins”.
Huidige realiteit mantelzorg
De Raad houdt in haar beslissing ook rekening met de realiteit, met name dat tegenwoordig niet altijd meer alleen familieleden mantelzorger zijn, maar regelmatig ook anderen. Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad moet de betrokken gemeente nu een nieuwe beslissing nemen, waarbij ze niet meer mag uitgaan van een gezamenlijke huishouding.
De beslissing van de Centrale Raad voor Beroep schept een precedent voor degenen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden. Alle partijen kunnen nog wel in cassatie gaan bij de Hoge Raad tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep.