Nieuws

Lijst problemen met Wmo blijft aanzienlijk

16 juli 2019, Supportbeurs

Zo lang mogelijk zelfstandig thuis blijven wonen dankzij passende hulp en ondersteuning. Indien nodig op maat. Daar moeten de gemeenten sinds de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in 2015 voor zorgen. Maar dat lukt niet altijd even goed. In aanloop van het Algemeen Overleg in de Tweede Kamer over de Wmo op, stuurden belangenbehartigers ActiZ en Per Saldo opnieuw een lijst met gesignaleerde Wmo-problemen, die dringend om een oplossing vragen.

Gemeentelijke Wmo-budgetten ontoereikend

Waar veel gemeenten al voor vreesden, blijkt ook bewaarheid: door de invoering van het Wmo-abonnement zijn er tot 15 procent meer aanvragen voor Wmo-ondersteuning. Nu de eigen bijdrage maximaal 17,50 euro per maand is, zijn mensen met modale en hogere inkomens een dief van eigen portemonnee als ze voor de benodigde hulp en ondersteuning níet bij hun gemeente aankloppen. En dat merken gemeenten in hun budget. Tel daar nog de grote tekorten op de jeugdhulp bij en dan weet je dat gemeenten moeten bezuinigen of, in ieder geval, prioriteiten moeten stellen.

ActiZ vreest dat hierdoor belangrijke uitdagingen op het snijvlak van cure, care en sociaal domein blijven liggen. Bijvoorbeeld de inspanningen om dure en onnodige ziekenhuisopnames of intramurale plaatsingen te voorkomen door mensen eerder en beter thuis te behandelen, verzorgen en begeleiden. Om dit efficiënt te organiseren, is een betere domeinoverstijgende samenwerkingMaar als gemeenten zo krap zitten met de Wmo, dan komt daar weinig van terecht”, stelt Jeroen van den Oever, lid van de ActiZ Kerngroep Zorg Thuis. ActiZ pleit bij de Tweede Kamer voor meer financiële speelruimte en meer Wmo-budget voor gemeenten. Wanneer gemeenten bovendien meer budget hebben, kunnen ze ook beter zogeheten ‘reële tarieven’ betalen. En ook dát is iets wat voor veel zorgaanbieders problematisch begint te worden.

Want hoewel gemeenten al sinds 2016 verplicht zijn om een ‘reëel tarief’ te hanteren, waarmee zorgaanbieders hun medewerkers volgens de cao VVT kunnen uitbetalen, gebeurt dat nog lang niet overal. Deels komt dit omdat sommige contracten nog vóór de inwerkingtreding van de ‘Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) reële prijs’ zijn gesloten. Maar deels leggen gemeenten loonschalen en loonsverhogingen ook naast zich neer omdat ze financieel klem zitten op het sociale domein door de enorme kosten op de jeugdzorg en deze tekorten dan afwentelen op de Wmo. Hierdoor zijn de Wmo-tarieven niet voldoende om de kosten te dekken, en dat speelt zorgaanbieders parten… zeker ook omdat gemeenten de tarieven niet of niet op dezelfde manier indexeren.

Te lang wachten op passende hulp

Per Saldo ontvangt veel signalen van mensen die niet op tijd hulp ontvangen. Gemeenten blijken de wettelijke termijnen regelmatig te overschrijden, waardoor cliënten (te) lang op de nodige zorg moeten wachten, met alle funeste gevolgen van dien. Ook worden indicaties vaak voor een korte termijn afgegeven, bijvoorbeeld drie tot zes maanden, óók als het gaat om mensen met een beperking / ziekte die nooit meer over gaat. Toch moet er dan steeds weer opnieuw naar de indicatie gekeken worden, wat een forse belasting is voor de hulpvrager en zijn omgeving maar ook voor de Wmo-ambtenaren die de (her)indicaties moeten evalueren. Bij het beoordelen van de hulpvraag wordt vaak onvoldoende rekening gehouden met de draagklacht/draaglast van de omgeving van de hulpvrager. Per Saldo dringt er bij de Tweede Kamer op aan ervoor te zorgen dat de continuïteit in hulpverlening gewaarborgd is. Dat kan bijvoorbeeld door ambtshalve verlengingen te verlenen bij herindicaties of tussentijdse hulp te bieden wanneer het te lang duurt voordat nieuwe aanvragen in behandeling worden genomen. Ook zou het een goede zaak zijn wanneer indicaties voor mensen met een langdurige beperking voor een langere termijn afgegeven worden, eventueel met een tussentijds evaluatiemoment.

Resultaatgericht indiceren botst met Pgb

Minister Hugo de Jonge wil resultaatgericht indiceren graag verankeren in de Wet Wmo 2015. Dit betekent dat gemeenten bij het stellen van een indicatie niet meer uitgaan van een aantal uren, maar van een resultaat. Gemeenten geven dan een budget dat gebaseerd is op wat moet gebeuren om een gewenst resultaat te behalen, maar geeft geen duidelijkheid omtrent hoeveel uren zorg of ondersteuning er nodig is om dat resultaat te behalen. Deze werkwijze botst met het Persoonsgebonden budget( Pgb), waar het trekkingsrecht en de bijbehorende administratie wél op basis van uren en uurtarieven geschieden. Voor cliënten wordt het een heel gepuzzel om uit te rekenen hoeveel uren zorg ze kunnen inkopen voor het budget dat de gemeente heeft toegewezen.

De rechter van de Centrale Raad voor Beroep oordeelde onlangs dat resultaatgericht indiceren in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, juist omdat cliënten hiermee onvoldoende duidelijkheid krijgen op welke zorg en ondersteuning ze recht hebben. Toch krijgt minister De Jonge van de Tweede Kamer groen licht om verder te gaan met zijn streven resultaatgericht indiceren in de wet te verankeren. Per Saldo dringt er bij de Tweede Kamerleden op aan om de minister te vragen de wetswijziging niet door te voeren, omdat het een onwerkbare situatie inhoudt voor Pgb-budgethouders en de keuzevrijheid voor een Pgb voor alle maatwerkvoorzieningen in gevaar brengt.

“Onafhankelijke” cliëntondersteuning

Mensen die zaken moeten regelen op het vlak van wonen, werken, inkomen, zorg en / of onderwijs verdwalen wel eens in het doolhof van zorgwetten. Voor hen is de onafhankelijke cliëntondersteuning in het leven geroepen. Maar in de praktijk blijkt dat dit nog niet overal even goed geregeld is. Zo ontbreekt het de cliëntondersteuners vaak aan deskundigheid en integraliteit. Ook ontstaan er al lange wachtlijsten. Bovendien is het nog maar de vraag hoe ‘onafhankelijk’ die cliëntondersteuning werkelijk is. Vaak wordt de cliëntondersteuning namelijk toch gestuurd door de verstrekker en gebeurt het regelmatig dat de persoon die de ondersteuning biedt, ook beslist over de toegang tot de ondersteuning en zorg.

Per Saldo ijvert er tot slot ook voor dat er meer aandacht moet zijn voor het Pgb bij de cliëntondersteuning. Er zou een onderscheid gemaakt moeten worden tussen algemene, verdiepende en gespecialiseerde vragen. Bij de behandeling van verdiepende en / of gespecialiseerde vragen zou de cliëntondersteuner advies moeten inwinnen bij een gespecialiseerde instantie (bijvoorbeeld Per Saldo wanneer het gaat om het Pgb), zodat foute adviezen vanwege ondeskundigheid vermeden worden.

Pgb ontoereikend voor financiering hulpmiddelen Wmo

Veel mensen kiezen voor een Pgb om zelf een hulpmiddel te financieren, omdat ze er dan zeker van zijn dat het hulpmiddel aansluit op hun hulpvraag. Maar dat blijkt ook niet altijd soepel te verlopen. Wanneer gemeenten zelf hulpmiddelen aanschaffen, gebeurt dat vaak in een contract met een leverancier, waar ze meerdere hulpmiddelen aankopen en dan korting krijgen. Particulieren hebben die korting meestal niet, maar worden vaak door hun gemeente wél gekort op hun Pgb-budget ten opzichte van diegenen die zorg in natura ontvangen. Gevolg hiervan is dat het toegekende Pgb-budget vaak ontoereikend is om het benodigde hulpmiddel aan te schaffen. Per Saldo vraagt de Tweede Kamerleden om ervoor te zorgen dat er toereikende tarieven komen zodat Pgb-houders in staat zijn kwalitatief goede hulpmiddelen in te kopen.

Ook interessant